Over paaseieren en trommels

Dat Italië een kleurrijk land is, staat buiten kijf. De Italiaanse cucina, de prachtige landschappen en tramonti, de kristalheldere zee en musea vol Giotto’s en Da Vinci’s.
Maar bovenal, Italianen hebben tradities. Iedere regio, iedere provincie en iedere stad. Zo heeft iedere stad zijn eigen beschermheilige. In Florence is dat San Giovanni. Daarom wordt ieder jaar op 24 juni tijdens het Festa di San Giovanni een groot vuurwerk afgestoken. Dat is nog best braaf. Ze doen nog veel meer. Zo luiden de Florentijnen het paasfeest in door een ossenkar te laten exploderen; de beroemde Scoppio del Carro. Om maar wat te noemen. Dat was echter nog niks vergeleken bij wat ik daarna ontdekte, toen vrienden mij jaren terug eens mee hadden genomen naar de paasmis. Ik kon mijn ogen niet geloven. Aan het einde van de mis, toen alle rituelen waren vervuld, maakte de kerkgangers een lange rij. Van onder hun stoelen hadden ze reusachtige chocolade paaseieren tevoorschijn getoverd, met gekleurde strik van cellofaan en al. Toen schuifelden ze een voor een naar voren, bloedserieus. En zo werden de eieren een voor een, jawel, gezegend. Door de priester! Het blijft een leuk volk.
En er is nog meer.  Het befaamde en beruchte calcio storico fiorentino. Een op de Romeinse tijd geïnspireerd spel met een bal. Vier teams; vier kleuren; vier wijken uit de stad die strijden om de titel. Het spel heeft iets weg van voetbal, er zijn wat elementen van rugby, maar er wordt vooral veel gevochten. De zandpiste wordt als snel een modderpoel, vol gigantische, gespierde, vieze, woest kijkende en brullende mannen. Best even schrikken als je een historische voetbalwedstrijd verwacht!

In Siena daarentegen is er de Palio. Sommige toeristen denken dat dat een (behoorlijk barbaarse) paardenrace betreft, die twee dagen per jaar wordt gehouden in de zomer. Niks is minder waar. Het hele jaar staat in het teken van de Palio. Elke Contradaiolo kan dagenlang geen hap door zijn keel krijgen, de dagen voor de jaarlijkse trekking. Voor er bekend wordt wie er dat jaar mee mogen doen aan de race. Het hele jaar staat in teken van de voorbereidingen. Dat blijft niet bij het afstoffen van de middeleeuwse kostuums, nee, iedere zondag stipt om 8 uur roffelen ze erop los. Door alle straten van het centrum. Met vlaggen en al. Bloedserieuze gezichten. Ik kan het weten, toen ik in Siena studeerde kwam zo’n stoet iedere zondag precies onder mijn raam langs geparadeerd. Er zijn 17 contrades, dus je bent wel even bezig. Ook op het plein voor het conservatorium was het meerdere keren per week raak. Je kon de deur vaak niet uit zonder te bukken voor de vlag van een zwiepende alfiere.

Iedere contrada organiseert zo nu en dan natuurlijk ook een groot feest, voorafgegaan door een groot banket op straat. Met lange houten tafels. Een klasgenootje had me eens uitgenodigd naar het feest van de Contrada del Nicchio. Er werd de hele avond gelachen, gedronken en uitzinnig gedanst op de live muziek. Giacomo vertrouwde me toe dat hij een oogje had op een meisje uit de de Contrada di Valdimontone. Dat kon natuurlijk nooit wat worden – verzuchtte hij romantisch. Die twee contrada’s liggen al sinds de Middeleeuwen overhoop…
Al die tradities lijken soms meer verdeling te zaaien dan eenheid te creëren. Gelukkig is dat niet helemaal waar. Gelukkig is er af en toe ook iets wat de trotse senesi verbindt. Tijdens een van die events, een uitverkocht concert in de wonderschone duomo van Siena, werd ik uitgenodigd om als soliste te zingen. We brachten het ‘Gloria’ en daarna het heerlijke ‘Vestro principi divino’ van Vivaldi ten gehore.

Ik had er heel veel zin in, maar was toch ook een beetje zenuwachtig. Je zingt immers niet iedere dag voor alle 17 contrada’s tussen de beroemde mozaïeken van de reusachtige duomo. De avond vorderde. De kerk was afgeladen, er moesten zelfs mensen staan. We hadden gerepeteerd, ingezongen, de instrumenten opgewarmd (het was december dus ijzig koud in die kathedraal). Ik zat een beetje te schuifelen op mijn stoel. Bladerde zenuwachtig door mijn partituren. Toen was het moment daar. De dirigent liep naar voren, nodigde ons solisten uit om op te staan. Een hoge klank wurmde zich uit mijn keel. Een lach gesmoord in een soort hysterische hik. Zonder dat iemand het mij had verteld of me even had gewaarschuwd, was er blijkbaar een eregast aangeschoven in de kerk. Met rode hoed en al. Op 50 centimeter afstand van mijn stoel (zo voelde het ten minste) zat hij daar op zijn troon, een enorme ring puilde aan zijn vinger. De aartsbisschop van Toscane.

Nog nagniffelend schraapte ik mijn keel. Wat was ik toch dankbaar om hier te wonen. Italië bleef me verrassen.

Het concert begon.


Dit was het concert in de afgeladen duomo van Siena. De blauwe stip ben ik.

 


Niks met dit verhaal te maken, wel een mooie herinnering aan een ander concert.

Liza Rebecca van der Peijl (29) studeerde operazang in Toscane en beleefde vele avonturen tijdens haar jaren in Siena en Florence. Ze vertelt over kleurrijke ontmoetingen en onalledaagse ervaringen, tegen het decor van het Italiaanse leven van alledag.

 

 

Nieuwsbrief

Advertentie

Bestel nu in de webshop!