Lang leve de Brunello
Liza
Waar zouden ze nou toch zo vreselijk om lachen? Op het puntje van mijn stoel probeerde ik het ratelende Florentijns te verstaan. Mijn Italiaans was toen al best behoorlijk, maar tegen zoveel geaspireerde klanken kon ik niet op. Niet voor niets bestoken Florentijnen iedere nieuwkomer trots met de beroemdste tongbreker uit Toscane: La Hoha Hola hon la hanuccia horta horta (in algemeen beschaafd Italiaans: La Coca Cola con la canuccia corta corta; wat Nederlands is voor: Cola met een heel kort rietje.)
We waren uit eten in ons stamrestaurantje, mijn moeder en ik. Een ouderwetse, degelijke trattoria met kale tafels, uiteraard geen muziek en houten stoeltjes die ten minste drie dagen rugklachten garandeerden. Zo’n restaurant dat Nederlanders meestal overslaan, omdat het er niet chique en gezellig uitziet. Laten ze daar nou net het beste eten serveren. Zoals hun onovertroffen melanzane alla parmigiana, maar natuurlijk ook de ribollita. Onze lievelingskostjes. En natuurlijk de fameuze due chiacchiere die de altijd goedlachse en schommelende bazin Michela met iedere gast maakt. Nog voor je binnenstapt, weet ze al waar je vandaan komt en wat je in Firenze doet, zo lijkt het wel.
Scusatemi, ma di cosa state ridendo così tanto? – vraag ik dan uiteindelijk toch, met beschaamde glimlach. Ik friemel een ontsnapte pijpenkrul terug achter mijn oor. Alsof dat het beter maakt. De afkeurende blik van mijn moeder flitst over de tafel. Zouden ze boos worden? Geërgerd rollen met hun ogen?
Met nostalgie denk ik regelmatig terug aan die eerste ontmoeting met Francesco. Zeker nu corona reizen bijna onmogelijk maakt en ik voor mijn gevoel al eeuwen geen voet meer in het Toscaanse land heb gezet.
Van irritatie was geen sprake. Het gesprek en gelach barstte los, Michela werd gewenkt, twee extra glazen werden gebracht, onze verontschuldigende blikken en schuddende hoofden ten spijt. De twee mannen bleken Francesco, eigenaar van de moderne kunstgalerie drie panden verderop en zijn klant. Een van zijn beste klanten zelfs; beroemd strafrechtadvocaat en verwoed verzamelaar van abstracte kunst. Ze moesten simpelweg lachen, omdat ze zich een beetje schaamden dat ze zo’n dure Brunello hadden besteld, in deze tijden van crisis. Ze vroegen wat wij hier deden, of wij hier woonden en het gesprek barstte los. De glazen klonken en een vriendschap was geboren.
De volgende dag nodigden ze ons uit voor een kijkje in de galerie. Ik maakte kennis met het vloeibare marmer van Lluís Cera, de felle lijnen van Vinicio Berti. Een nieuwe wereld ging voor mij open, een wereld die lichtjaren verwijderd was van het Firenze dat ik kende van Michelangelo en Botticelli. Ook bij de advocaat thuis werden we onthaald. We kregen een rondleiding door zijn residentie aan de Via Cavour, dat meer weg had van een museum dan van een woonhuis.
(© Galleria Immaginaria Firenze)
De weken en maanden die volgden, kwam ik regelmatig bij de Galleria (tevens boekwinkel) over de vloer. Vaak bleef ik hangen voor een calice di vino, of kreeg ik een boek van een of andere nieuwe filosoof die ik niet kende maar echt gelezen móest hebben. Nooit ging ik de deur uit zonder ten minste un caffè. Ik werd uitgenodigd voor de vernissages, waar ik de meest karakteristieke figuren ontmoette uit Firenze. De laatste telg uit een adellijk Florentijns geslacht, een melancholische misantroop die meer vertrouwde op geschreven letters op koud papier, dan die gesproken uit een levende mond. Een vrouwenverslinder met een gigantische collectie Italiaans design uit de sixties (als in eindeloze wijnkelders vol met radio’s, klokken en knaloranje tv’s). Een verzamelaar van Ferrari’s (echte!) door de jaren heen. Een componist. Een Japanse dichteres. Maar ook een afgestudeerde architect die trots vertelde dat hij bij zijn nieuwe baan in studio X nu wel 1000 euro per maand zou gaan verdienen. Netto, welteverstaan! Ze vroegen me om op te treden. Een studente operazang, uit Nederland nog wel! Dat vond iedereen maar wat interessant. Ze moesten en zouden me horen zingen. En zo was de eerste muzikale vernissage een feit, aria’s van Mozart en Rossini zweefden verwonderd tussen de boeken en moderne doeken.
Ineens, plotseling en onverwacht, was ik aan de andere kant beland. Ik bewoog me niet meer aan de Platonische schaduwzijde van Florence; de façade waar de meeste toeristen zonder het te merken in verdwalen, om vervolgens voldaan terug te keren naar huis. Nee, ik leerde nu de échte mensen van Firenze kennen. De mensen die hier nu woonden, die er werkten. Kunstenaars. Handelaars. Huisjesmelkers. Advocaten en architecten. Ik leerde hun verhalen kennen.
Te bedenken dat dit allemaal niet was gebeurd, als ik me die ene keer had ingehouden. Want brutaal zijn, té nieuwsgierig, dat kennen Italianen niet. Net als die ene keer op Piazza della Repubblica, toen ik, ach nee. Dat is weer een heel ander verhaal.
Archief