Beppe Fenoglio

Piemontini

Ik ben de afgelopen weken al enkele keren langs zijn kleine boerderij gelopen en heb in het voorbijgaan  geroepen. Hij had vriendelijk geknikt en was verdergegaan met het werk in zijn moestuin. Maar vandaag gebaart hij, voor het eerst, een praatje te willen maken. Hij is hooguit 1 meter 60, rood petje op zijn verweerde oude hoofd, vaalgrijs T-shirt en een ruim bemeten broek die met een stuk touw om zijn buik gesjord zit. Met een paar tomaten in zijn verweerde hand komt hij naar me toe schuifelen.
“Caffè?” vraagt hij, terwijl hij de vers geplukte tomaten in mijn handen drukt. Hij kijkt me met zijn vermoeide, waterige ogen onderzoekend aan. Zonder mijn antwoord af te wachten, trekt hij me mee de groezelige keuken in, die ook als doordeweekse woonkamer dienstdoet. Het is alsof ik een kleine eeuw in de tijd wordt teruggeworpen en aan tafel word uitgenodigd in een boek van de Piemontese schrijver Beppe Fenoglio, die in zijn meesterwerk ‘La malora’ (1954)
de tijd van schrijnende armoede op het Piemontese platteland optekent. Fenoglio schrijft: “Tussen de middag en
’s avonds kreeg je bijna altijd polenta, die we, ieder om de beurt, smaak gaven door ermee over een ansjovis te wrijven die aan een touwtje aan de balk hing; die ansjovis leek al lang niet meer op een ansjovis en wij wreven nog een paar dagen rustig door, en wie langer wreef dan eerlijk was (…) die kreeg van Tobia een mep over de tafel heen, hij mepte met de ene hand terwijl hij met de andere de ansjovis vastgreep die aan het touwtje hing te slingeren.”

Midden in de keuken staat een tafel die gedekt is met een verschoten Perzisch kleedje. Eromheen een paar stoelen. Op het granieten aanrecht vult hij de Moka Express van het merk Bialetti, dat ik herken aan het mannetje met de opgestoken wijsvinger. Hij steekt het gasfornuis aan en zet het achtkantige koffiepotje op het vuur.
“Buren zijn speciaal”, zegt hij, al woon ik zeker een kilometer verderop. Of ik tomaten én aardappelen én zucchini én pruimen én peren lust. Hij zucht: “In mijn eentje krijg ik ze allemaal niet meer op.”
Terwijl hij de koffie inschenkt vraag ik hem hoe lang hij hier al woont. Hij moet er lang over nadenken en zegt dan: “87 jaar.” U bent hier geboren? Hij wijst naar boven: “In die kamer daar. Loop maar mee, dan zal ik hem laten zien.” Even later lopen we achter elkaar aan de stenen trap op die de kleine boerderij van beneden naar boven doorsnijdt en staan we op de eerste verdieping. Tussen alle rommel achter de geopende deur van een kamertje staat een houten ledikant. Hij wijst ernaar en zegt: “Die was van mij, en is het laatst voor mijn dochter gebruikt.”
Dan trekt hij me mee naar de opslagschuur die vrijwel de helft van de benedenverdieping in beslag neemt. Een vloer ontbreekt. Het is er aangenaam koel. Op de aangestampte aarde staan kisten met aardappelen en fruit op houten blokken tegen de muur opgetast. Er hangt vooroorlogs gereedschap aan de muur. Een zeis, hark, schoffel, schep, zaag en een bijl. Van de ene naar de andere kant van de schuur is een diepe geul in de aangestampte aarde gegraven. Voor ik een vraag heb kunnen stellen, vertelt hij me al dat het water na overvloedige regenval dwars door de schuur heen stroomt. Soms is het net een beekje. Aan de ene kant komt het de schuur in en aan de andere kant loopt het er weer uit. Hij lacht: “Een geul graven was goedkoper dan de rivier omleiden.” Terug in de keuken gaat hij aan tafel zitten en vraagt me hoe laat ik die middag thuis zal zijn. Hij schrijft op wat ik zeg, want hij kan dat op zijn leeftijd allemaal niet meer zo goed onthouden. Tegen het vallen van de avond staat er een grote kist vol vers fruit bij de keukendeur op me te wachten, met een briefje erbij waarop ik lees: “Salve, Francesco.” •

Rik Rensen verhaalt over het leven op het platteland in Piemonte waar hij een tweede huis heeft.

Italië Magazine editie 2/2023

Italië Magazine editie 2/2023

AwardIM2023

AwardIM2023

Nieuwsbrief

Advertentie